Een kluizenaar met internet


Tekst en foto’s Sonn Franken

 

 


Foto: Geertje Hoefnagels

 

 

Ik hoorde over het taalgebruik van Bert Bevers wel eens zeggen dat ‘zijn taal vloeit als honing.’ Daarom ook wil ik van Bert weten wat taal voor hem betekent, wat taal nu eigenlijk is.

 

BB: Taal is onmisbaar. Mits goed gebruikt is ze in het dagelijks leven een onontbeerlijk communicatiemiddel. En in de poëzie kan ze klinken als een klok zonder dat er een boodschap overgebracht hóeft te worden. Vera Janacopoulos van Jan Engelman zingt en zoemt voor mij nog net zoals toen ik erdoor van mijn sokken werd geblazen op mijn vijftiende, zestiende.

Natuurlijk weet ik al lang dat poëzie méér is dan rijmen. Maar de eerste ‘herkenning’ kwam wel degelijk van gelijkklanken. Ik weet nog zeer goed dat ik als jongetje werkelijk verrukt raakte door een liedje van, godbetert, Ria Valk. Ik kon al lezen, maar had nog geen idee van de effecten die je met taal kon bereiken. Als ik de golven aan het strand zie kwam uit de radio. Als ik de golven aan het strand en de duinen en ’t zand zie / Denk ik aan de vakantie, vakantie, vakantie. Ik vond het gewéldig dat ’t zand zie, toch gans anders geschreven, rijmde op vakantie.

 

In zijn bundel Arrondissementen vind je een twintigtal gedichten, behorende bij evenzoveel Parijzer arrondissementen. Van Bert Bevers, door velen geprezen om zijn poëzie, verscheen als meest recente bundel Nederzettingen. Wat is het dat hem dichter maakt? Hoe zou hij trouwens uitleggen, wat een dichter is?

 

BB: Ik geloof dat je dichter bént, niet dat iets het je maakt. En wat het tweede deel van je vraag betreft: de Van Dale geeft bij dichter (m.), dichteres (v.) als omschrijvingen
 
1 maker van een gedicht;

2 iem. die de gave heeft verzen te schrijven en dat min of meer geregeld doet

3 (in sterkere opvatting) iem. wiens verzen echte poëzie zijn.

 

En dan kom jij natuurlijk weer met de vraag wat ‘echte poëzie’ is zeker?

 

Als je de teksten ziet van, ik doe maar een greep in de klassieken, Zie de maan schijnt door de bomen of Bij ons staat op de keukendeur ogen die qua structuur voor velen als gedichten, net als de psalmen of de Oostakkerse gedichten. Toch gaapt er qua poëtisch gehalte een gi-gan-ti-sche kloof. Echt eenduidig uitleggen waarom het een wel poëzie is en het ander niet is onmogelijk. Maar de kenner weet het onmiddellijk. Soms probeer ik het verschil tussen rijmelarij en poëzie uit te leggen met iets wat veel mensen wel begrijpen: voetbal. Als je als leek kijkt naar een wedstrijd tussen, ik noem maar twee willekeurige clubs, Lepelstraatse Boys en Grenswachters dan zie je twee keer elf man op een veld van bepaalde afmetingen met daarop lijnen waarvan die ploegen de betekenis kennen proberen een bal in een doel met netten te krijgen. Als die leek vervolgens de Rode Duivels tegen de Mannschaft of Bayern München tegen Liverpool ziet spelen herkent hij twee ploegen van elf man die op een vergelijkbaar grasveld onder dezelfde spelregels hetzelfde proberen: een bal in een doel met netten te krijgen. Toch is er een enorm verschil in kwaliteit, daar hoef je geen tekening bij te maken.

 

Grappig hoe Bert praat over de Rode Duivels en niet over de Nederlandse Leeuwen. Terwijl dat oranje team de laatste jaren weer behoorlijk wat indruk maakt op de internationale kenners. Tsja, waarschijnlijk vanwege het feit dat hij nu alweer behoorlijk lange tijd bij onze zuiderburen woont?

Ik was ooit op te gast bij Bert in zijn appartement te Antwerpen. In een vraag over zijn werk vertelde hij me toen dat hij ‘geen concessies doet, maar zijn eigen plan trekt’. Dat hij ‘van originelen houdt en daarom altijd maar één versie bewaart.’ Hoe staat hij daar nu in, is dit nog steeds het geval en waarom?

 

BB: Ik heb altijd getracht - en ik streef zulks nog immer na - mijn poëtisch pad, mijn Eigen terrein (zoals mijn meest recente verzamelbundel heet), zelf te effenen. Een aantoonbare invloed was dat ik in mijn vroege werk schatplichtig was aan jeugdhelden als lucebert en geen kapitalen gebruikte. Van die gewoonte ben ik af gestapt, maar dat was geen inhoudelijke maar een cosmetische aanpassing. Voor het overige laat ik me leiden door mijn instinct, en weiger ik mee te doen aan literaire modeverschijnselen. En wat het tweede deel van je vraag aangaat: Er zijn auteurs die alle versies van hun werk bewaren. Dat is hun goed recht, maar aan mij is dat niet besteed. Ik werk naar de wat mij betreft best denkbare versie van een gedicht toe, en als ik die eenmaal bereikt heb handhaaf ik haar als Het Origineel. Welke geschrapte woorden, doorgehaalde zinnen en verwijderde leestekens daar aan vooraf zijn gegaan vind ik niet relevant. Vergelijk het met een musicus die in de opnamestudio net zo lang aan het vastleggen van zijn geesteskind sleutelt tot het perfect is. Neem als voorbeeld I Am The Walrus van The Beatles. Ik raakte daar als jongeling danig van onder de indruk en elke keer als ik het nummer hoor zie ik nog voor me waar en wanneer ik het voor het eerst hoorde. Het originéél! Dáár ben ik verliefd op geworden. Dié versie telt, die moet bewaard blijven. Als ik op de verzameling Anthology John Lennon bezig hoor met de eerste opzetjes dan ergeren die me meer dan dat ik er de historische waarde van bewonder. Omdat ze afbreuk doen aan het meesterwerk dat er gekomen is. Ik houd daarom ook niet van concerten van gekoesterde artiesten. Ik vind de opname altijd beter dan de podiumversie. Die wijkt voor mij altijd storend af van de muziek waar ik op gevallen ben.

 

Er lijken zich steeds meer mensen over te geven aan het schrijven van poëzie (ik doe ook wel eens een verwoede poging), echte poëzie en poëten lijken bij de grote massa niet echt binnen te komen. In mijn tijd op het Juvenaat was het een onderwerp dat een onderdeel was van mijn taaleducatie. Moderne opleidingen besteden daar veel minder aandacht aan. Ik wil graag weten wat Bert hier van vindt:

 

BB: Ik ben in deze kwestie een Boze Oudere Heer, Sonn. Het onderwijs in Nederland is, de reken- en boekhoudlessen daargelaten want er moeten natuurlijk wel keurige kruideniertjes aan Den Haag geleverd kunnen blijven worden, naar de vaantjes. Iedere nieuwe minister of staatssecretaris wil weer zijn of haar plasje over het onderwijs doen en iedere keer opnieuw neemt dat in kwaliteit af, iédere keer. En dan heb ik het nog niet eens over het feit dat het desondanks steeds duurder wordt. In Duitsland is het ganse onderwijs, van kleuterschool tot en met universiteit, grátis. Zo hoort dat in een beschaafd land. En daar kunnen ze het werk van Goethe en Heine nog lezen. In Nederland moet ook de spelling van tijd tot tijd op de schop. Met als gevolg dat een hedendaagse leerling geen touw vast kan knopen aan het werk van Hadewijch of Vondel of zelfs Couperus of Gilliams, áls dat hem of haar al aangeboden wordt. Ik sluit niet uit dat onder invloed van alle ‘moderne’ ontwikkelingen kinderen tijdens een dictee, waarvan ik me plots afvraag of dat überhaupt nog bestaat, ‘eb en vloed’ schrijven als ‘app en vloed’.

 

Graag wil ik weten waar bij Bert  de inspiratie vandaan komt en of hij daar voorbeelden van heeft? Kan hij daarbij aangeven of de omgeving of het moment zijn werk ‘kleurt’, of is het zijn werk dat de omgeving, het moment, de wereld, vorm geeft?

 

BB: Een blik in de keuken: https://versindaba.co.za/2011/06/30/bert-bevers-een-blik-in-de-keuken/

Nog een: https://versindaba.co.za/2012/03/14/bert-bevers-inspiratie/

 

 

 

 

Ik ben benieuwd wat Bert als tips aan beginnende dichters mee willen geven? Het antwoord is echt op z’n ‘Beveriaans’: ‘Kijk, lees, luister.’

 

Deze vraag heb ik Bert al eens eerder voorgelegd omdat ze me intrigeert. Hij is van Bergen op Zoom naar Antwerpen verhuisd, beiden Bourgondische steden genoemd. Hoe ervaart hij dat Bourgondische en hoe zou hij beide steden willen vergelijken? Hoe en in welke mate zijn Bergen op Zoom en Antwerpen van invloed op zijn werk en is dit ook te onderkennen voor de lezer?

 

BB: Het zijn allebei van oudsher katholieke Brabantse steden. Met dialecten die elkaar herkennen. Met een haast voelbare rijke historie. Ik ben in elk geval blij dat ik opgegroeid ben in zoveel geschiedenis, dat ik al in de kinderwagen vertrouwd was met gebouwen als de Gevangenpoort, het Markiezenhof en het stadhuis. Die zorgen voor een decor, voor een verdieping van je beleving van de wereld. Bergen op Zoom heeft, kortom, karakter. En Antwerpen nog een portie meer. Zo’n achtergrond krijg je niet cadeau wanneer je op moet groeien in Almere of Lelystad. Invloed op mijn werk? Ik liet me inderdaad al wel eens inspireren. Door beide steden, en door dingen daarin. De Dikke Boom op het Gouvernementsplein bijvoorbeeld, of De kamer van Justus Lipsius in het Museum Plantin Moretus bijvoorbeeld.

 

Corona haalt het beste maar ook het slechtste in mensen naar boven. Nu het niet zomaar een ‘tussenuurtje’ is op ons levenspad, gaan mensen ook steeds meer nadenken over oorzaken, gevolgen, achtergronden en zelfs complotten. Een schrijver is vaak een thermometer van de samenleving, velen constateren en leggen vast, een aantal neemt zelfs een stelling in. Hoe ervaart Bert dat? Is hij iemand die de rimpelingen van de samenleving vastlegt in zijn werk, beïnvloeden ze hem als schrijver?

 

BB: Kunstenaars zijn zieners. Die leggen rimpelingen vast lang voordat de samenleving in de gaten begint te krijgen dat die er aan zitten te komen. Allicht hebben ze invloed op mij als burger maar de dichter in mij concentreert zich op het werk waaraan hij bezig is. Natuurlijk is die coronacrisis iets wat onze generatie nooit mee heeft gemaakt maar er werd me toch te snel te gretig over gedicht. Brabant Cultureel begon een reeks Dichters en het coronavirus waarvoor de redactie ook mij uitnodigde maar daarvoor heb ik beleefd bedankt. Oorlogen en pandemieën zijn er altijd geweest en zullen er altijd blijven. Ik vind er alleszins geen inspiratie in voor verantwoorde ‘actuele gedichten’.

 

Naast schrijver is Bert ook beeldend kunstenaar, zoals ook fotograaf. Hoe kunnen we dit terugvinden in zijn werk en in welke mate dringt het door in de details die hij wel of niet aanbrengt? Sommigen vinden een vergezellend beeld een aantasting van een gedicht. Hoe ziet Bert dit?

 

BB: Als een gedicht een foto of een schilderij ernaast alleen maar beschrijft, of omgekeerd een foto louter het gedicht illustreert vraag ik me er het nut van af. Als ze geslaagd zijn tasten ze elkaar niet aan, en maakt het niet uit of ze los of naast elkaar staan.

 

Sommige dichters houden van afstand. Zij vermijden een link met de eigen persoon zoveel mogelijk. De ik-vorm zie je in het werk van Bert Bevers niet vaak.

 

BB: De ik-vorm komt in mijn werk inderdaad minder voor. Er schiet me een uitspraak van Arthur Rimbaud te binnen: ‘Je est un autre.’ Mijn streven is gericht op autonome gedichten, die best wat van de lezer mogen eisen. Mijn poëzie is dan ook redelijk hermetisch en wil eerder het intellect prikkelen dan op de emotie werken. Ze hoeft wat mij betreft in elk geval niet direct verstaanbaar te zijn. Artistiek gezien voel ik me bijzonder verwant met de betreurde Scott Walker, die op zijn late werk (de albums vanaf Climate Of Hunter) zowel muzikaal als tekstueel (Ik lees zijn teksten ook ‘los’ graag, heb zijn verzamelbundel Sundog) tot raadselachtige maar verslavend intrigerende stukken kwam.

 

Bert heeft ook wel met andere kunstenaars de samenwerking gezocht. Zo werkte hij regelmatig samen met Ron Scherpenisse. Ik kan me ook nog herinneren dat Bert samen met nog vier dichters zich meerdere jaren waagde aan het ‘cyclistische’ project Geelzucht. Deze ‘poëzieploeg’ plaatste elke dag van de Tour de France ten laatste 19:00 uur een gedicht online dat betrekking had op de etappe van die dag. Een wonderlijke en inspirerende periode. Ik vraag Bert of hij dit soort samenwerkingen vaak zoekt?

 

BB: Niet dikwijls, maar wel met plezier. Ik ben trots op de muziek die Frank Witte componeerde bij bijvoorbeeld mijn Oude school en Kringloop. Met genoegen kijk ik terug op Van binne n’uit, de bundel vastenavendgedichten die ik schreef met tekeningen van Mart Franken. Erg graag werk ik samen met mijn vriend Ron Scherpenisse. We maakten samen al heel wat bibliofiele boekjes waarvoor hij tekende en de vormgeving deed en ik de poëzie schreef. En nog onlangs schreven mijn oude vriend Albert Hagenaars en ik sámen een gedicht bij een filmscène die ons ontroerde, Het afscheid van Marcus Aurelius. Een spannend project, omdat we allebei gewend zijn om volledige controle over de eigen tekst te hebben. Maar het was ons al eerder gelukt: twintig jaar geleden schreven we gezamenlijk een gedicht voor het kunstwerk dat Jan Wessendorp en Auke van der Heide maakten op Kijk in de Pot.

 

Ik ben benieuwd hoe Bert herinnerd wil worden, als zijn tijd op deze aardkloot erop zit. Het antwoord is sympathiek eenvoudig en siert de mens die Bert is: ‘Als een aardige kerel. En als de dichter van wat beklijvende poëzie.’

 

Als hij nu, du moment, de mogelijkheid kreeg een plaats op deze wereld te bezoeken, welke zou hij dan kiezen en waarom?

 

BB: Lviv. Omdat Lemberg me lijkt te druipen van de geschiedenis en je daar volgens mij van kunt proeven zonder over dagjesmensen te struikelen. Ik maakte juist gisteren via YouTube een rit met de tram door die stad. Wanneer je me morgen dezelfde vraag stelt zal het een andere plaats zijn waarschijnlijk. Los daarvan ben ik van de stabilitas loci, en dientengevolge het liefste gewoon thuis.

 

Om dit interview af te sluiten, leg ik Bert de vraag voor hoe hij zichzelf zou willen omschrijven. Het antwoord is kort:

 

BB: Een kluizenaar met internet.

 

 

Verschenen in Literaire glibberingen en poëtische trilsels, UBI, Vlissingen, 2021

 

 

 

 

 

 

 

“Wanneer de inspiratie er is moet je aan de slag.”

De dichter Bert Bevers werd op 17 november 1954 geboren in Bergen op Zoom, maar woont reeds sedert de vorige eeuw in hartje Antwerpen. Zijn meest recente bundel is Nederzettingen, die in 2018 verscheen bij Uitgeverij Kleinood & Grootzeer.
Alja Spaan ging in gesprek met hem.


foto: Geertje Hoefnagels

 

Behalve dichter ben je beeldend kunstenaar en verzamelaar van onder meer boodschappenlijstjes. Waar komt zo’n collectie vandaan?
In Geef ons heden, mijn blog met boodschappenlijstjes, combineer ik conceptuele kunst met een verslaving. Normaliter controleer ik wanneer ik boodschappen doe alle winkelwagentjes en -mandjes op achtergelaten boodschappenbriefjes. Ik post er, toch al sinds een jaar of dertien, elke dag een. Het heeft me altijd gefascineerd hoe mensen die schrijven, en wát ze er op zetten. Een onschuldige aberratie. Een duidelijk effect van de coronacrisis is overigens dat er om mij nog niet geheel duidelijke redenen minder zijn. Gelukkig heb ik een fikse voorraad.

Wat betekent poëzie voor jou?
Ik kan niet zonder. Poëzie is voor mij de op een na hoogste kunstvorm, na muziek. Ze kan ontroeren, ze kan je blik op de werkelijkheid net een tikje wijzigen, ze kan je inspireren, ze kan je troosten. Dat kan proza misschien voor heel wat mensen ook, maar het heeft voor mij te vaak een te hoog ‘En toen, en toen, en toen….’-gehalte. Ik lees daarom naast poëzie biografieën, dagboeken, naslagwerken en historische studies.



Zondag

In de voorsteden trilt waakzaamheid.
Kinderen waden tomeloos in de liefdevolle
gevangenis van het ouderlijk huis.

Bloemen groeien onrustig als een vlammetje.
Tijd aan alle kanten. Niemand ziet het
licht dat uitgaat van vrijheid. Weldra zal

duidelijk worden dat er iets gebeurt.



Je bent een van de oprichters van uitgeverij WEL, maakt bloemlezingen, bent medewerker van de Nederlandse Poëzie Encyclopedie, promoot kortom op allerlei manieren de poëzie. Waar komt die enorme gedrevenheid van je vandaan?
In de eerste plaats uit liefde voor poëzie. Maar ook om daarmee in de weer te kunnen zijn op momenten dat de inspiratie jezelf even niet aandoet. Het is leuk, en inspirerend, om je voor het samenstellen van bloemlezingen door werk van anderen te bewegen. Of om als lector manuscripten te beoordelen.

Ook vertaalde je gedichten, onder meer van de Ierse dichter Aidan Mathews en de Nieuw-Zeelandse dichteres Elizabeth Smither. Je beheerst het Engels maar verplaatst je ook in een vrouw. Is er vrouwelijke poëzie?
Zoals je weet zijn er maar twee soorten mensen: mannen en vrouwen. Op basis van een enkel gedicht niet, maar op basis van een hele bundel zou ik – aangenomen dat de auteur me verzwegen zou worden – denk ik wel durven zeggen of die met een wat mij betreft aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid door een man of een vrouw is geschreven.

In een publicatie in Meander begint het gedicht Vreemd licht met ‘Kun je je ergens thuis voelen aanleren, zoals een tweede taal?’ Wat is behalve de charme van de Vlaamse taal het grootste verschil tussen België en in Nederland in wonen en werken?
Het ontbreken van calvinisme ervaar ik nog steeds als bevrijdend. Hier heb je geen last van belerende domineesvingertjes. Een protestants fenomeen als Freek de Jonge zou niet uit België, of meer bepaald Vlaanderen kunnen komen. Daarmee lichtelijk samenhangend: het volume. Hier praat men op beschaafde toon. Nederlanders, vooral Hollanders, praten niet maar roepen. Men is hier ook zuiniger op eigen onderwijs en taal. En mensen doen hier niet net of ze vloeiend Engels spreken. Allemaal los daarvan is Antwerpen gewoon een heel fijne en mooie stad om in te wonen.

Eind 2018 verscheen je laatste bundel Nederzettingen. Recensent Peter J.R. Vermaat zegt dat poëzie een zekere raadselachtigheid in zich moet hebben zodat je steeds gaat herlezen. Wat versta jij onder goede poëzie?
Goede poëzie moet inderdaad beslist een zekere raadselachtigheid in zich hebben. Wat mij betreft hoeft ze zelfs niet per se iets te betékenen. Neem Vera Janacopoulos van Jan Engelman, ik weet na al die decennia nog immer niet waar dat eigenlijk over gaat, maar desondanks vind ik het gedicht heel verstaanbaar. Ik hou van geheimzinnige onbegrijpelijkheid die tóch onmiddellijk binnenkomt. Zoals Scott Walker die op zijn laatste albums registreerde, zowel qua klanken als tekst. Of zoals David Lynch die maakt. Als mijn werk af en toe bij iemand net zo’n effect teweeg brengt ben ik content.



Petrarca reist ongewapend door de Ardennen

In nevel knarsen wielen door de wouden.
De paarden houden bijna voor bevel al halt.
Zij liepen reeds op duizend heuvels en langs
duizend beken. Rust nu, tussen vreemde bomen.

Herkent de dichter van de buizerd en de sperwer
het verschil in klank? Hij krabt zich in het haar, stapt wat rond
vanwege stijve leden. Naast hem staren donkere vijvers
in stomme schijn omhoog, als ganzen naar een onweer.

Hij peinst. Het bestaan plooit zich volgens hem
steeds naar voorspellingen. Voltrek u, wonder, elke keer
opnieuw aan hem: ook in deze onbekende hellingen
ziet hij van zijn lief contouren. Ze stemmen hem droef.

Hij kent de grenzen van de wereld niet zo goed.
Wat is er al gebeurd in streken waar hij nooit van hoorde?
Ook daar toch gloorde dagelijks de zon,
begon het daveren van leven steeds opnieuw.

Op ruige wol het moede hoofd. In zijn slaap
palaveren politici, gooien krijgers dolken naar een wolk
en schilt een Laura peertjes. Dan slaat trillend licht
in het hart van zijn dromen: vertrek naakt.

Francesco raakt wat natte neuzen aan. Hij doet een plas
tussen de wilde weit. En stijgt dan op.



In een oude recensie van je verzamelbundel Eigen terrein in Meander vraagt Yves Joris zich af of kwantiteit ook een bron is voor kwaliteit? Wat vind jij?
Ik weet niet of ik goed begrijp wat Yves bedoelt. Je leest een gedicht toch als gedícht, toch niet als onderdeel van een groter geheel? En als dat je bevalt, en de dichter schreef er nog meer die je aanstaan dan is dat toch aangenaam? Natuurlijk heb je karige en gulle dichters. Met mijn poëtische stamina zit het wel snor. Je hebt ook niet altijd zelf iets over je productiviteit te zeggen. Wanneer de inspiratie er is moet je aan de slag. Natuurlijk gaat er niets de deur uit dat niet aan mijn eigen criteria voldoet. Ik kan het alleen maar eens zijn met Ivo Michiels: ‘Een mens kiest zijn creatieve gave niet. Ik heb de taal niet als materiaal gekozen; het is de taal die zich aan mij heeft opgedrongen. En die aan mij is gaan kleven.’

In 2009 werd je door Thierry Deleu in een recensie op Poëzie Leestafel ‘een van de betere dichters in de lage landen bij de zee’ genoemd. Hij stelde dat jij vooral wilt communiceren, dat de lezer mee-dicht, mee-denkt en mee-voelt. Is dat (nog steeds) zo?
Maar ja Alja. Dat doe je toch zelf ook wanneer je leest? Los daarvan blijf ik het eens met het antwoord dat ik Mark Boog eens hoorde geven op de vraag of hij nu ‘begrijpelijke’ of ‘geheimzinnige’ poëzie schrijft: ‘Ik probeer heel toegankelijk te zijn, maar weiger daarvoor concessies te doen’.’



Model

Ik merk dat wat verder in de tram een meisje mij
bekijkt en tekent. Ze schrikt wanneer ik knipoog,

alsof onder haar potlood het papier beweegt.
Ik laat haar en denk wanneer ik uitstap ‘Dag

schetsboek met mijn anonieme kop erin! Dag
lijnenzetster die niet weet dat ik dit schrijven zal.’



In een interview met Hannie Rouweler uit 2018 zeg je dat je optreden niet makkelijk vindt. ‘Ik vind dat mijn poëzie gelezen moet worden.’ Dat staat wellicht haaks op dat communiceren van de vorige vraag?
Ik zeg daarin niet dat ik optreden niet makkelijk vind maar dat ik niet makkelijk optreed. Ik hou er niet van, omdat het gerinkel van glazen afleidt, omdat geroezemoes afleidt, omdat je woorden verstoord  kunnen worden door allerlei dingen die niets te maken hebben met ‘De Boodschap’ die je over wilt brengen. Ik vind dus inderdaad dat mijn gedichten gelézen moeten worden. Ik zie niet in waarom dat haaks zou staan op communiceren. Lezen en gelezen worden zijn toch legitieme vormen van communicatie?

In dat interview vertel je opgegroeid te zijn met films, maar waren er ook gedichten?
Neen. Thuis waren niet veel boeken. Maar mijn pa was filmoperateur in de plaatselijke Roxy en al die cinematografische indrukken die ik daar als jongetje, bedenk dat nog vrijwel niemand toentertijd televisie had, opdeed waren onbetaalbaar beeldbepalend. Het eerste gedicht dat me betoverde, ik zal een jaar of vijftien zijn geweest, was Duits: Der Panther van Rainer Maria Rilke. Niet veel later leerde ik De Oostakkerse gedichten van Hugo Claus kennen. Die maakten diepe, diepe indruk. Overigens heb ik altijd een zwak voor film gehouden. Ik vind het bijvoorbeeld interessant om met de ondertiteling daarvan te spelen. Ik bouw regelmatig poëzie uit de aantekeningen die ik maak bij ondertitels. Ze staan op mijn website als Afzonderingen.

Tot slot: in een oud interview met Daam Noppe staat de opmerking ‘Je wordt geen dichter, dat bén je.’ Wat doen we met al die workshops, schrijversvakscholen en dergelijke?
Ik geloof niet dat van de dichters die ik koester er ooit één naar een poëzieworkshop of schrijversvakschool is geweest. Je mag hier achter zetten (knipoogt)….

www.bertbevers.com






Verschenen op
Meander, Alkmaar, 10 december 2020

 



Dichter tussen twee buurculturen

Door Hannie Rouweler / Foto Loredana Montebello

Je woont al heel lang in Antwerpen. Kun je redenen geven waarom je in deze stad bent gaan wonen? Wat trekt je in het bijzonder aan in Antwerpen?

Voor mensen uit Bergen op Zoom is Antwerpen de meest nabije grote stad. Ik was er als jongen al dol op. Toen we nog verkering hadden namen Geertje en ik ons reeds voor er ooit te gaan wonen. Het idee dat Maurice Gilliams en Paul van Ostaijen door deze stad kuierden, dat De komst van Joachim Stiller zich er in afspeelt. Los daarvan was ik eind vorige eeuw toch ook al de mijns inziens te rap voortwoekerende Amerikanisering en daarmee samenhangende verhuftering in Nederland beu. Het gaat er in Vlaanderen beschaafder aan toe. Mensen praten in deze contreien ook niet zo storend luid. Als katholieke Brabantse Europeaan voel ik me hier meer op mijn gemak.

Nederlanders zijn de grootste buitenlandse gemeenschap, import, in Vlaanderen. Heel wat Nederlandse schrijvers en/of dichters hebben hier gewoond, maar zijn om diverse redenen weer vertrokken. Heb je veel contact met Nederlanders in Antwerpen?
Eigenlijk niet. Natuurlijk kom ik in ’t stad wel eens bekenden tegen uit Bergen op Zoom, maar die wonen gewoon nog in mijn geboorteplaats. Ik heb eigenlijk voornamelijk contact met Vlamingen.

Nederland en België (Vlaanderen) beschouw ik zelf, vanwege de overeenkomsten (taal en cultuur), als een soort stiefbroer of -zus van elkaar. Toch zijn de verschillen groot. Het historisch besef is verschillend, Nederland kende geen Eerste Wereldoorlog, en de taalstrijd is nog steeds een ijkpunt dat zwaar weegt. Hoe kijk jij hier tegenaan?
De scherpste kantjes van die taalstrijd zijn er ondertussen wel af, hoor. De taalgrens is een niet te loochenen historisch gegeven. In Vlaanderen is Nederlands de voertaal, in Wallonië het Frans. Geen onduidelijkheden. Het was de laatste tijd vooral het Brussels Gewest waar de Frans- de Nederlandstaligen koeioneerden, maar ondertussen staat het Frans daar zelf meer en meer onder druk van het Engels en niet te vergeten het Arabisch.

Je bent dichter en hebt al heel wat titels op je naam staan. Hoe zijn de reacties geweest, vanaf het begin dat je bent gaan publiceren? Kun je citaten vermelden, uit kranten en tijdschriften?
Wim Zaal in Elseviers Magazine, al in de jaren zeventig: ‘Bert Bevers bezit de persoonlijk-atmosferische kracht van de geboren dichter.’
Hedwig Speliers in Poëziekrant: ‘In meestal korte taalmodules werkt Bert Bevers met een intellectuele voedingsbodem aan een stoïcijns gekleurd wereldbeeld. Hij doet dit in beheerste, vaste klankrasters. Er zindert vaak een betoverende klank door, klank die je aangrijpt door zijn semantisch rijke impact. Bij het lezen van deze gedichten denk je constant: zo en niet anders moet het.’
Henri-Floris Jespers in Mededelingen van het Centrum voor Documentatie & Reëvaluatie: ‘De beheerste poëzie van Bert Bevers is rijk aan gedachten en denkbeelden, scherp en intelligent geformuleerd, balancerend tussen klassieke vormvastheid en experimentele ontregeling.’
Yves Joris in Meander: ‘Bert Bevers neemt de aandachtige lezer mee doorheen zijn poëtisch universum. Tijd en ruimte worden overgoten met een erudiete kennis van kunst en cultuur en verstillen tot werk van Morandi, bekend en tegelijk uitnodigend om verder te kijken dan het canvas. De poëzie van Bevers is helder en doordacht zonder een moment hoogdravend te worden.’
Richard Foqué in De Auteur: ‘Bert Bevers een dichter pur sang. Binnen het hedendaagse Nederlandstalig dichterslandschap heeft hij zijn eigen terrein verkend en afgebakend.’

Je bent in 1954 in Bergen op Zoom geboren en je woont sinds 1998 in Antwerpen. Kun je iets vertellen over je jeugdjaren? Welke herinneringen aan je jeugd zijn je het meest bijgebleven? Speelt familie een rol in je werk?
Ik had een fijne onbezorgde jeugd in een warm gezin. Toen ik drie was kreeg ik een broertje, zes jaar later nog een zusje. Sterke herinneringen bewaar ik aan de Roxy, de bioscoop aan de Grote Markt in Bergen op Zoom waar mijn vader een kwart eeuw werkzaam is geweest. Ik zag er als jongetje, toen we nog geen televisie hadden, talloze films. Nog steeds kunnen films mij inspireren. Zo speel ik regelmatig met ondertitels, waaruit ik graag gedichten samenstel. Ze zijn als Afzonderingen te vinden op mijn website.



Wanneer schreef je je eerste gedichten? Kreeg je toen een kans om deze te publiceren, bijvoorbeeld in een schoolkrant?

Net als iedereen als puber natuurlijk. Mijn eerste gedicht verscheen inderdaad in een schoolkrant: Cordaat, van het Rooms-Katholiek Gymnasium Juvenaat Heilig Hart in Bergen op Zoom. Later volgden literaire tijdschriften als Bzzlletin, Dietsche Warande & Belfort, De Tweede Ronde, Deus ex Machina, Hollands Maandblad en Poëziekrant.

Het literaire klimaat is erg veranderd de laatste jaren. Zijn jou bepaalde dingen opgevallen? Heb je een mening over de dichters uit de Lage Landen? Zijn er bepaalde dichters die jou het meest aanspreken en waar je bundels van koopt?
Opvallend is natuurlijk de enorme verschraling in de uitgeverswereld. Er worden minder en minder dichtbundels uitgegeven, en de belangstelling daarvoor in dagbladen en tijdschriften is in vergelijking met vroeger toch ook eerder bedroevend. Mooi is wel dat het internet op dat vlak rijkelijk open is gebloeid. Steeds meer dichters publiceren hun werk online. Dat vind ik een goede zaak. Loopt er door België een taalgrens, dan loopt er door Nederland een van oudsher religieuze. ‘Hollandse’ poëzie is calvinistischer, naar mijn smaak dientengevolge ook wat meer cabaretesk. De zuidelijke, beneden-Moerdijkse, is Latijnser, barokker, minder bang. Ik volg redelijk goed wat er zoal aan nieuwe poëzie verschijnt.

Hoe vul je je dagen in? Ben je veel aan het dichten of zijn er ook andere literaire activiteiten?

Mijn opschrijfboekje heb ik immer bij de hand. Ik probeer iedere dag te schrijven. Inspiratie komt en gaat echter met golven. Voorts ben ik lector van uitgeverij Kleinood & Grootzeer, waardoor ik nogal wat manuscripten onder ogen krijg. Ook blog ik dagelijks.

De schilderkunst en allerlei andere kunstuitingen nemen een speciale plaats in in jouw werk. Zijn er bepaalde schilders, beeldhouwers of fotografen die jou inspireren? Hoe kom je in contact met deze kunst, door galerie- of museumbezoeken?

Ik kom graag in galeries en musea, ja. Er zijn echter geen specifieke kunstenaars die me inspireren, het gaat meestal om afzonderlijke werken die zulks doen.

Je bent bestuurslid van de Vlaamse Vereniging van Letterkundigen. Welke functie heb jij daarin, en op welke wijze vervul je je taak in deze literaire organisatie?
Als het feit dat ik als Noord-Brabander bestuurslid ben van deze oude eerbiedwaardige vereniging geen bewijs is van mijn vermogen tot integratie weet ik het niet meer. Ik vind het belangrijk dat deze vereniging met een zo rijke historie, ondertussen reeds 111 jaar, blijft bestaan. We vergaderen met de raad van bestuur eens per maand. Mijn concrete taak is het voeren van de redactie van De Auteur, het tijdschrift van de VVL.

Opvallend is de brede thematiek in je werk. Ook vooral historisch. Welke onderwerpen spreken jou het meest aan, en hoe werkt inspiratie bij jou? Wat is de aanleiding van het schrijven tot een bepaald gedicht?
Ach Hannie, dat kan van alles zijn. Daar valt echt geen afgebakend antwoord op te geven.

Welke schrijvers en dichters lees je graag? Wat is het laatste boek dat je las?
Ik lees amper proza, ben wel een verwoed kranten-, tijdschriften- en naslagwerkenlezer. Dichters die ik graag herlees zijn H.H. ter Balkt, Frans Budé, Marleen de Crée, Aleidis Dierick, Jozef Eijckmans, Maurice Gilliams, Lucebert, Hugues C. Pernath, Rainer Maria Rilke, Willy Roggeman, Pol le Roy en Hedwig Speliers. Momenteel ben ik bezig in Panorama’s en portretten van Hendrik Carette.

Tot slot: welke plannen heb je voor de toekomst? Zijn er nieuwe publicaties en/of optredens te verwachten op korte termijn?
Ik mocht onlangs een keuze maken uit het oeuvre van mijn vriend Richard Foqué, voor de bloemlezing Alleen maar later die dit najaar verschijnt. Voorts werk ik aan een nieuwe bundel, Nederzettingen. Optreden doe ik niet makkelijk. Ik vind dat mijn poëzie gelézen moet worden.

www.bertbevers.com





Verschenen in Schoon Schip, Assen, juni 2018



 

In de buurt van Bert Bevers

 

Door Daam Noppe / Foto’s Didier Dezaeytijd

 

De ‘schuiletage’ waarover Bert Bevers het in een van zijn, nog niet zo lang geleden in Krakatau verschenen, gedichten heeft is het appartement dat hij samen met zijn vrouw Geertje heeft in hartje Antwerpen. In de hal twee houtsneden van Renefer, uit 1924. Het raam van de grote living biedt een weidse blik op de noordoostelijke gevel van die megalomane vestiging van de Nationale Bank. Aan een van de wanden een oude kaart van Europa. Tegen de muur naast de deur een mooi ouderwets slingeruurwerk van het merk Vedette, in art nouveaustijl. Uit de luidsprekers klinkt het Sanctus uit de Deutsche Messe van Schubert. Twee poezen komen nieuwsgierig een kijkje nemen. De schildpad heet Zoeteke, de rosse Stefke. Ze likken elkaar in het zonnetje dat door het glas schijnt even achter de oren, en trekken zich niet veel later in het achterhuis terug. De dichter serveert espresso, en wij steken van wal.

 

U woont echt wel in het hartje van de stad!

Ja, en dat heeft nog geen ogenblik verveeld. U moet weten dat ik tot de minderheid behoor die geen rijbewijs heeft. Ik heb me zonder altijd prima uit de slag getrokken, alleen moet je wel bewust ergens gaan wonen waar je het openbaar vervoer nabij weet. Welnu: op het transferium daar stoppen vier tramlijnen en ik weet niet eens hoeveel buslijnen. Ik kan van hieruit alle kanten uit. Het Centraal Station is vijf minuten wandelen, en dat is tegenwoordig nog maar 2 uurtjes verwijderd van Gare du Nord, Paris. Maar er is ook voldoende groen in de nabijheid. Om de ene hoek is er het Stadspark, om de andere de Kruidtuin, de Botanieken ’Of. Daar kom ik heel graag. Ook de binnentuin van Het Elzenveld is een prima plek om je met iets te lezen in schaduw of zonnetje te nestelen.

 

Uw bundel Onaangepaste tijden lijkt me een periode af te sluiten. Uw meest recente uitgave Uit de herinneringen van een souffleur is heel anders.

Het klopt dat Onaangepaste tijden een fase afsluit. Het is een soort verzamelbundel met daarin werk dat her en der afzonderlijk verscheen, of hier pas op z’n plaats viel. Ik heb een poos langere, behoorlijk verstaanbare verzen geschreven. Die vind je ook in bijvoorbeeld In de buurt van de wereld. En nu ben ik iets cryptischer bezig, een proces dat al in gang was gezet met de lipogrammen in Reservoir. Ik heb veel inspiratie, en ben productiever dan ooit.

 

 

Vindt u dat uw recente poëzie toegankelijk is?

Ik kan me heel goed vinden in het antwoord dat Mark Boog gaf op de vraag of hij nu ‘begrijpelijke’ of ‘geheimzinnige’ poëzie schrijft: “Ik probeer heel toegankelijk te zijn, maar weiger daarvoor concessies te doen.” Een gedicht moet op zich kunnen staan, om het naar tevredenheid te consumeren hoef je niet te weten wat de favoriete kleur van de dichter is, of wat hij gaarne eet. In mijn allereerste bundel nam ik al een citaat van Archibald MacLeish op, dat ik nog immer relevant acht: “A poem should’nt mean but be.” In het begin stond ik wel merkbaar onder invloed van dichters waar ik als jongeling weg van was, Paul van Ostaijen en Lucebert meer bepaald. Niet zo vreemd dus dat het eerste werk expressionistisch en hermetisch was. Gaandeweg ben ik dan verstaanbaarder gaan schrijven, en momenteel werk ik graag in een tussenvorm van die twee uitersten. Ik vind het aardig dat die ontwikkeling door een aantal critici ook als dusdanig wordt herkend. Zo heb ik wat Thierry Deleu betreft de juiste synthese gevonden tussen ‘het nieuwe geluid’ van de Tachtigers, ‘het labo’ van de experimentelen en de taal van de neoromantici. Ook Albert Hagenaars constateerde dat ik me nu al een tijd behaaglijk voel in het taalgebied tussen deze perspectieven in mijn carrière.

 

Hoe groot is de markt voor poëzie?

Wanneer je je realiseert dat uitgevers al van een bestseller spreken als er van een dichtbundel in Nederland en Vlaanderen vijfhonderd exemplaren worden verkocht dan weet je het wel. De markt is klein, dus. Het is wel zo dat hij structureel aan het veranderen is. Vroeger was het zo dat grotere uitgevers om een beetje deftig over te komen in elke aanbieding ook een of een paar dichtbundels het licht deden zien. Dat is er in veel gevallen niet meer bij. Uitgeverijen van naam met een serieus poëziefonds zijn er nauwelijks meer. De mondialisering is ook hier merkbaar. Het verkoopt niet, dus wordt het gedumpt. Het heeft een poos geduurd voor de mogelijkheden ervan serieus door waren gedrongen, maar je ziet de markt nu vergroten dankzij internet. Dat biedt ongekende mogelijkheden. Dichters hebben dikwijls de fraaiste websites. Waarop ze hun bundels te koop aanbieden, of hun werk publiceren. Want dat is er natuurlijk het mooie van: je hoeft niet te wachten tot er eens in de zoveel jaar eens ruimte is voor een bundeltje met vijfentwintig of dertig gedichten. Je kunt nu zélf beslissen wát je vrijgeeft en wannéér. Natuurlijk is er op het internet ook een hoop ongelooflijke brol en amateuristische rijmelarij te vinden, maar wie zich er een tijdje in verdiept kan het kaf van het koren scheiden en een interessant rijtje favorieten bijeen rijven.

 

Ziet u de toekomst voor de poëzie gunstig in?

Met gemengde gevoelens. Het meeste jonge talent bedrijft in mijn ogen eerder cabaret, en lijkt het belangrijker te vinden op een podium te staan dan gelezen te worden. Toch zal er altijd wel een aantal interessante dichters blijven. En die zullen ook best wel hun niche blijven creëren. Maar het is wel treurig dat het onderwijs vrijwel volledig voorbij gaat aan deze fraaie discipline. Eind vorige eeuw begon ik met het tijdschrift voor poëzie De Houten Gong. Om aan te geven dat het hier een nobel en nodig initiatief betrof omdat het met de aandacht voor poëzie de laatste jaren alleen maar achteruit gaat voegde ik bij het eerste nummer een brief met een cartoon van Gertjan van Leeuwen. Beginnende ouwe lul heette die. Er is een man op te zien, die in een luie fauteuil zit en schuimbekkend op de leuning bonkt terwijl hij roept: “Een uur geleden was alles beter!” Ik ben op een leeftijd aan het komen dat sommige vertegenwoordigers van jongere generaties, en misschien ook wel van de mijne, af en toe een grumpy old man in mij bespeuren. En dan hebben ze soms gelijk ook. Want ik kan me mateloos opwinden over de teloorgang van een aantal zaken die ik van groot belang acht. Kijk, qua technologische ontwikkelingen is er alleen maar sprake van effectieve vooruitgang. Als je de mogelijkheden van zo’n I-podje ziet, die ik overigens zelf niet beheers, dan kun je niet anders dan concluderen dan dat je nu béter naar méér muziek kunt luisteren. Ik moet dan wel eens terugdenken aan die indertijd heftige maar in retrospectief toch eerder lullige transistorradio met één oordopje die ik vroeger had. Maar tegelijkertijd denk ik dan dat The Kaiser Chiefs, om maar een modern hip combo te noemen, best wel aardig klinken maar gewoon de platen van The Kinks, The Small Faces en XTC hebben geplunderd. Maar soit. Erger vind ik de verloedering van het Nederlands, en dan vooral in Nederland.

 

Is het zo erg gesteld met de beheersing van de moedertaal?

Het is al zo ver gekomen dat je kinderen niet eens meer kwalijk kunt nemen dat ze hun taal niet beheersen, want er is al een generatie leerkrachten aan het werk die is opgeleid door een generatie leerkrachten die óók al niet meer weet hoe het hoort. Wat je mensen zoal uit hoort kramen, terwijl je ziét dat ze niet in de gaten hebben welke fouten ze maken. “Doe jij eens zwaaien naar oma.” Doe jij eens boodschappen? Akkoord! Maar doe jij eens zwaaien naar oma? Neen, driewerf neen! Of mensen die verzuchten “En dan denk ik bij mezelf….” Ja, bij wie ánders? Veel mensen weten ook niet meer wat wederkerende werkwoorden zijn, en ergeren zich niet maar irritéren zich.

“Ach, als je mekaar maar begrijpt”, wordt daarover door slordige geesten dikwijls gezegd. Maar waarom moet ik het maar pikken dat míjn instrumentarium naar de vaantjes geholpen mag worden?  Het maakt de meeste mensen niet meer uit of er dt-fouten gemaakt worden, of ij en ei worden verwisseld. “De boodschap is toch duidelijk! Het is toch ongevéér goed?” hoor je dan. Maar waarom blijft 4 + 4 wel 8 en niet 7⅔? Da’s toch ook ‘ongeveer goed’? Deze deerniswekkende ontwikkeling zal niet zonder gevolgen blijven, want (om Drs. P aan te halen): Wie zijn taal niet waardeert, tast zijn eigen denkvermogen aan. Maar het ergste is dat het niet tot de taal beperkt blijft.

 

U bedoelt?

De Amsterdamse hoogleraar Thomas van der Dunk krabde zich in het haar toen hij een aantal eerstejaars studenten, let wel: universitáire eerstejaars, betrapte op fouten in wat volgens hem basiskennis moest zijn. Om de proef op de som te nemen verspreidde hij een blinde kaart van Europa waarop de studenten de landen en de hoofdsteden moesten schrijven. Volgens de jongere generatie is Barcelona de hoofdstad van Spanje, en werd Oostenrijk schrikbarend dikwijls als Servië aangeduid. Het verbijsterende resultaat: niémand had de kaart correct ingevuld. Hij nam nóg een test af, en maakte een vel met portretten van twintig beroemdheden die zijn studenten naar zijn verwachting allemaal wel zouden kennen. Daaronder Jezus Christus, Che Guevara, John F. Kennedy, Yasser Arafat en John Lennon. Het onthútsende resultaat was hier dat géén van de studenten de helft van de iconen kende, maar dat ze er állemaal één goed hadden: Ronald McDonald…..

 

Wat is in deze materie de taak van de politiek?

Ach, er is een periode geweest dat ik eventjes dacht dat het uitmaakte, dat het belángrijk was wat politici van onderwijs vonden. Die heeft maar heel kort geduurd want de laatste decennia heb je het onderwijs in Nederland voor je ogen kunnen zien desintegreren. Er was geen geld voor. Toen er geld voor was moest alles maar kunnen want ontplooiing was veel belangrijker dan het verwerven van kennis. En later werd de geldkraan steeds verder dichtgedraaid. De taak van de politiek in dezen is om zichzelf een rad voor ogen te draaien. Hoe vaker politici iets herhalen hoe makkelijker ze zichzelf gaan geloven. De gemakzucht ook waarmee afgelikte clichés telkens van stal worden gehaald. Als er op een kleuterschool een jongetje wordt vermoord is de politiek geschokt. Als er een vuurwerkfabriek ontploft, of een bomvol café in de fik vliegt is iedereen geschokt. Als er vliegtuigen in New Yorkse flats worden gevlogen is iedereen geschokt. Wat betékent die term nog? De vanzelfsprekendheid ook waarmee ze aannemen dat niemand een bocht van 180 graden in de gaten heeft. Neem zo’n Wouter Bos. In geen, let wel géén geval zou hij minister worden onder Jan-Peter Balkenende. Hij zou minister-president worden, of kamerlid blijven. Welnu: hij ís minister onder Jan-Peter Balkenende. Dergelijk gedrag is toch pathetisch? Maar wat ik helemaal zum Kotzen vind is het ergerlijk geleuter waarmee hij zijn draaikonterij probeert goed te praten.

 

U stoort zich, kortom, dikwijls aan de politiek?

Dikwijls. Maar graag! De slaafsheid waarmee Den Haag achter de Amerikanen aan loopt is tegenwoordig eerder beangstigend dan vertederend. In het regeerakkoord van de regering Balkenende-4 wordt nergens, nérgens verwezen naar de deelname aan de nog immer illegale aanval op Irak. ‘’Doodzwijgen die handel, misschien vallen ze er ons dan wel nooit meer mee lastig….” lijken ze te denken. Lippendienst aan Washington, dat is waar het om draait. En officieel natuurlijk het helpen aan de verspreiding van democratie. Wel, dan wórden er in gebieden waar zulks eerder niet gebruikelijk was verkiezingen gehouden, en dan bevalt de uitslag weer niet. Neem de winst van het FIS in Algerije, of die van Hamas.in Palestina. “Ja maar, dát was niet de bedoeling mensen,” is de reactie dan. “Jullie moeten natuurlijk wél mensen legitimeren die ons en Israël welgevallig zijn.” De schaamteloosheid ook waarmee ze iedereen een rad voor ogen draaien. Ik noemde net Hamas, maar je hebt ook Hezbollah. Allemaal terroristen volgens Tel Aviv en Washington. Maar laten we asjeblieft niet vergeten dat de joden daar bezétters zijn, hè? En dat Hamas en Hezbollah zijn ontstaan als reáctie op de Israëlische bezetting, al laten de machthebbers in Tel Aviv graag anders uitschijnen. Ook the ordinary bloke in the street in Engeland meent dat het Britse leger in Ierland is om daar de vrede waar mogelijk te bewaren: het IRA is pas ontstaan toen de Engelsen Ierland kwamen bezétten…. Laten we ook niet vergeten dat de Amerikanen in 1945 een historische fout hebben begaan: in dat jaar sprak Franklin D. Roosevelt met koning Saud af dat de VS geen enkele beslissing over de erkenning van een joodse staat in de regio zouden nemen zonder daarin de Arabische vrienden te kennen. Kort daarna stierf Roosevelt, en Harry Truman heeft zich van de belofte nimmer iets aangetrokken. Dat zijn ze niet vergeten in de Arabische wereld. Ach, helaas zitten er weinig intellectuelen in de politiek. Slim volk genoeg, maar wíjs? Slimheid is de achterbuurt van het verstand, zoals H.H. ter Balkt eens opmerkte. Ik moet, politici beschouwende, regelmatig aan die uitspraak denken. In se zijn het natuurlijk veelal satrapen.

 

Zijn die er ook in de wereld van de poëzie?

Natuurlijk. Dat is van alle tijden. Er zijn altijd mensen die zich in een centrale positie weten te manoeuvreren waardoor ze voor letterkundigen die carrière willen maken incontournable zijn. Ze zitten in besturen van instanties die subsidies verdelen, in jury’s, bij uitgeverijen, in redacties en noem maar op. Veel vriendjespolitiek dus. De een geeft iemand een subsidie, en die ritselt dan in ruil weer een prijs. Je zou er van verschieten als je eens goed in de gaten kreeg wat voor andere dan zuiver literaire motieven er in dat wereldje spelen.

 

En hoe zit het met de kritiek?

Tja, wat valt daar eigenlijk van te zeggen? Ook veel vriendjespolitiek, hoor. Maar wat stelt het nog voor in vergelijking met vroeger? Toen had iedere zichzelf respecterende krant een literaire rubriek. Poëzierecensies vind je amper meer. Dat achten uitgevers zonde van de ruimte. Maar ja, het zijn niet alleen letterkundige rubrieken die verdwijnen, maar ook hele kranten. Dus als er dan weer eens vijf of zes bladen worden samengevoegd mag je al blij zijn als er één uniform rubriekje resteert. Los daarvan is de publiciteit tegenwoordig zó georchestreerd. Vergelijk de boekenbijlagen maar eens als er een nieuwe Lanoye of Van Dis is. Daar besteden ze dan állemaal tegelijkertijd aandacht aan. Een eigen agenda? Daar heeft niemand ruimte voor. Of zin in.

 

Zijn er nog gezaghebbende critici?

Alleszins. Gelukkig wel, zeg. Alleen: veel minder dan vroeger. Nogmaals: ook omdat er minder media zijn die aandacht aan poëzie besteden. Neem de Haagsche Courant. Die fuseert met een aantal andere dagbladen, en hop de poëzierubriek van Albert Hagenaars is wég. Of BN/De Stem, op zich al een fusiekrant. Die gaat in een groter geheel op en fóetsie is de poëziekroniek van Yvonne Né. Critici met verstand van zaken blijven onder meer Piet Gerbrandy bij De Volkskrant en Ilja Leonard Pfeijffer bij NRC/Handelsblad. Vooral die laatste is meestal erg stellig, maar duidelijk. Hij heeft het, net zo min als ik overigens, niet begrepen op podiumspringers. Allez, de gustibus non est disputandem maar je hebt nu eenmaal schrijvers en schrijvenden. Mensen die serieus met poëzie bezig zijn, en mensen die graag in de schijnwerper staan en dan maar iets schrijven om iets te berde te brengen te hebben. Johnny The Selfkicker zaliger, Jules Deelder, Bart Chabot, Simon Vinkenoog en bij de jongeren De Woorddansers. Dat heeft allemaal meer met cabaret dan met poëzie te maken. Soms klinkt dat allemaal best wel goed, maar wanneer je eens goed gaat lézen wat ze brachten blijft er te vaak schrikbarend weinig van over. Ik heb het meer voor wat de goegemeente ‘moeilijke’ poëzie noemt. En ben het met Pfeijffer eens, die stelt dat voor dergelijk werk een andere manier van denken vereist is omdat poëzie lezen een vorm van vermoeden is. En dat je verstaanbare poëzie kunt lezen zoals je de gebruiksaanwijzing voor een wasmachine leest.

 

 

U houdt niet van cabareteske dichters. Wie kunnen uw goedkeuring wel wegdragen?

Grote Jongens als Dante Aleghieri, Stephan Mallarmé, Paul Celan en Rainer Maria Rilke natuurlijk. In onze letteren vind ik H.H. ter Balkt een monument. En Peter Holvoet-Hanssen een fenomeen. In het algemeen heb ik een zwak voor eerder ‘talige’ poëzie als die van Piet Gerbrandy, Hugues C. Pernath, Willy Roggeman en Hedwig Speliers. Ze onderscheiden zich naar mijn smaak des te meer naarmate er meer babbeldichters en rijmelaars zijn. Niet dat die hun ding niet mogen doen, hoor. Als ze mij er maar niet mee lastig vallen. Ineens schiet me een Chinees spreekwoord te binnen: “Er zijn bergen zonder top, maar geen toppen zonder berg”…..

 

Wat zet u tot schrijven aan?

O, mijn inspiratie kan overal vandaan komen. Je zult in mijn werk dan ook gedichten vinden die geïnspireerd zijn door film, kunst, muziek en wat dies meer zij. Sommige sportprestaties kunnen me echt raken. Neem de Tour de France van drie jaar geleden. Thomas Voeckler, een leuk ventje, reed zich in de vijfde etappe in de gele trui. Daarmee was hij al zo blij als een kind. En daarna droeg hij hem, debutant in de Tour nota bene, nóg tien dagen. Vooral de manier waarop hij zich in de veertiende etappe in de Pyreneeën letterlijk naar boven knókte en bij de meet nog steeds 22 seconden voorsprong op de latere winnaar Armstrong behield was indrukwekkend. Il faut le faire. De blijdschap en trots die hij toonde waren ontroerend. Kreeg er tranen van in de ogen. Verder is er dikwijls een woordvolgorde die me in gang zet, of een bepaald beeld. Voorts kan verontwaardiging mijn pen in beweging brengen. Dat bombardement op Kana bijvoorbeeld. De hartverscheurende onrechtvaardigheid waarmee Israël en de Verenigde Staten ondertussen hele generaties Palestijnen tot wanhoop drijven. En soms heb ik het idee dat ik een ziener ben, dat de dichter in mij dingen eerder ziet. ‘Door langzame luchten noteert de jonge / George Bush na zijn eerste bezoek aan Europa in het vliegtuig / terug in zijn dagboek There’s nothing out there.’ schreef ik in Stadspark. Ik las dat voor vanaf het bordes van het stadhuis van Assenede, tijdens het Poëzieforum van A(rt)ssenede, op vrijdag 17 augustus 2001. Een paar weken later moest ik regelmatig aan deze regels denken….

 

U hebt hebt het niet zo op de Verenigde Staten van Amerika?

Natuurlijk zijn we indertijd manu militari door hen bevrijd. Maar sindsdien zijn we naar mijn gevoel, zeker op cultureel vlak, eerder door de Amerikanen bezet. Coca Cola, commerciële realitytelevisie, McDonalds, Hollywoodbrol. Kaalslag. Ze creëren één grote culturele laagvlakte. Wat dat aangaat ben ik de Fransen meer en meer gaan begrijpen. Je hoeft niet álles te pikken. Ik snap dat ze heel alert zijn op het behoud van hun taal. Zoals de Vlamingen dat ook zijn. Veel meer dan de Nederlanders. Die beheersen hun eigen taal niet eens meer, en combineren de resten ervan met een schabouwelijk steenkolen-Engels. Het gemak ook waarmee ze de transatlantische gewoonten klakkeloos overnemen. Het bijvoorbeeld over 9/11, Nine-Eléven, hebben. Waar sláát dat op? 11/9 is het, ja!? 11 septémber. En niet 9 november….Hè, ik vind het heerlijk om me over dit soort zaken op te winden. Best lekker soms, om het schuim van je lippen te laten spatten. Maar goed, de ergernis is er niet minder om. Tant pis!

 

U ergert zich graag?

Laat ik zeggen dat ik ergernis niet per se een onaangename emotie vind. Maar op de keper beschouwd ben ik, dat heb ik van mijn vader zaliger, een flegmaticus. Wellicht heb ik daarom een voorkeur voor 2de verdiepingen en Ardennenachtige landschappen. Ik zou met mijn hoogtevrees niet hoger willen wonen, en ik heb liever een vriendelijke heuvel dan een steile berg. Emotioneel ben ik redelijk gelijkmatig. Wéér. Want twee jaar geleden ben ik gestopt met roken, en toen had ik wel last van pieken en dalen. Moest ik regelmatig denken aan de regels ‘So steig’ und fall’ Ich mit der Seele Wogen.’ Terugblikkend ben ik er overigens vrij vlot mee weten te stoppen. Van het ene moment op het andere, zonder hulpmiddelen. Zeker toen ik ontdekte hoe duur nicotinepleisters zijn, nota bene dúúrder dan sigaretten. De fysieke afhankelijkheid van nicotine ben je vrij rap kwijt, in een week of twee. Maar roken is heel wat meer dan een lichamelijke verslaving, het sust je hele systeem. Al met al heeft het me toch wel maanden gekost om er gevoelsmatig van af te zijn. Maar als ik eerlijk ben moet ik bekennen dat ik nooit een niet-roker zal worden, maar altijd een niet-meer-rokende-roker zal zijn.

 

Vindt u het erg om wat af te dwalen naar wereldser zaken: wat is uw favoriete plek?

Onze woonplaats blijft een pracht van een metropool op mensenmaat. We wonen hier nu zo lang dat ik het idee heb dat ik de stad beter ken dan veel oorspronkelijke Antwerpenaars. Die komen eigenlijk net zo min als ze hun stad uit komen hun wijk uit als het niet nodig is. Ook Gent is een wonderschone stad. Voorts is Brussel veel leuker dan menigeen denkt. We komen er alleszins graag. Neem zo’n Abdij Ter Kameren, wat is dat toch een formidabel plekje in de stad. En al die nieuwbouw die er voortdurend wordt gerealiseerd heeft toch ook echt wel iets. Ik heb ook een zwak voor het veel te weinig gewaardeerde Bologna. Daar zou ik, en dat is toch een criterium, kunnen wonen. Maar dan wel in het voorjaar of het najaar vanwege bloedheet in de zomer en steenkoud in putteke winter. Vanwege die klimatologische omstandigheden zijn er ook die tientallen kilometers arcades: daar blijf je ’s zomers in de schaduw en ’s winters sneeuwvrij. Verder hebben Keulen en München een warm plekje in ons hart. Maar de stad der steden is toch wel Parijs natuurlijk.

 

Om culinaire of culturele redenen?

O, allebei. Natuurlijk bekijken we wanneer we in Parijs zijn graag galeries en musea, maar de stad op zich is eigenlijk al boeiend genoeg. En we eten graag lekker, maar daarvoor hoeven we – beweert Geertje toch – de deur eigenlijk niet uit. Da’s een compliment, want ik kook iedere dag. Ik vind dat ook leuk om te doen, zoals ik het ook aangenaam vind om boodschappen te doen. Ik vind dat ontspannend. Je bent even van opschrijfboekje, klavier en werkkamer weg. Je kunt al eens een babbeltje slaan. In die zin is schrijven wel een eenzaam avontuur. Maar goed: ik dwaal af. We eten dus graag lekker. Gebakken zalm, visfondue, veel pasta. Ik hou ook erg van stoverij, die ik – al zeg ik het zelf – goed kan maken. Met frietjes. Ik ben tevens dol op garnalen. En drink graag een frisse pint, en daar mag dan af en toe een lekkere borrel bij. Eigenaardig trouwens: wanneer ik nog maar één slok wijn op heb, dat zul je me dan ook nooit zien doen, heb ik hoofdpijn. Naar het schijnt heb je druiven- en graandrinkers. Welnu, ik ben een graandrinker. Bier, jenever, whisky, wodka? Ik lust het. Porto, sherry, wijn? Echt niet….

 

 

Iets anders: kunt u werken als er muziek klinkt?

Heel goed zelfs. Ik kon vroeger al prima studeren met de transistorradio aan. Wel is het sóórt muziek waarbij ik werk veranderd. Popmuziek leidt me tegenwoordig te veel af. Pas op: ik draai, om maar een paar namen te noemen graag The Beatles, Björk, Cocteau Twins of Zita Swoon maar ter ontspanning. De muziek waarbij ik kan mediteren en schrijven heeft zonder uitzondering iets contemplatiefs of repetitiefs. Gregoriaans, polyfonie van mensen als Alexander Agricola, Josquin Desprez, Jacob Obrecht of Johannes Ockeghem. Graindelavoix is in dat genre een formidabel ensemble. Toptalent uit Antwerpen! Albums van Gavin Bryars ook. En die speel ik dan soms een hele dag. The Sinking Of The Titanic bijvoorbeeld, of Cadman Requiem.

 

U schrijft soms ook poëzie bij films. Ik denk aan El Sur, of La double vie de Véronique. Welke films ziet u nog meer graag ?

Het zijn niet zozeer films waardoor ik me af en toe laat inspireren, maar flarden ervan. Een sfeerbeeld, een scène. Zoals het ook een foto, lichtval, een zinnetje of een oogopslag kan zijn die je aan het werk zet. Ik ben goed thuis in film, en filmgeschiedenis. Mijn vader was een kwart eeuw lang filmoperateur in een bioscoop met de mooie naam Roxy. Ik ben van jongs af doordesemd van cinema, omdat ik vroeg met hem mee mocht. Toen we thuis televisie kregen was dat voor mij ersatz. Gaandeweg is mijn voorkeur meer en meer bij de Europese film komen te liggen. Allez, een paar films (ik sla bekende klassiekers als Citizen Kane en M over) waarvan ik vind dat eigenlijk ieder ontwikkeld mens ze gezien moet hebben: Siegfried van Fritz Lang, Menschen am Sonntag van Robert Siodmak, l’Atalante  van Jean Vigo, I Vitelloni  van Federico Fellini, Il Posto van Ermanno Olmi, Il Gattopardo van Luchino Visconti, Kes van Ken Loach, Mephisto – István Szabó, La Famiglia  van Ettore Scola, Stanno Tutti Bene van Giuseppe Tornatore, La Fabuleux Destin d’Amelie Poulain van Jean-Pierre Jeunet, The Miracle van Neil Jordan, La Lengua De Las Mariposas  van José Luis Cuerda, Dancer In The Dark van Lars von Trier, The Others van Alejandro Amenábar en Etre et avoir, een ontroerende documentaire van Nicolas Philibert.

 

Kunt u zich uw eerste gedicht nog herinneren?

Ja en nee. Ik weet nog helder dat ik plotsklaps, ik zal veertien of vijftien geweest zijn, ineens enorm onder de indruk was van de reusachtige plataan die in het centrum van mijn geboortestad Bergen op Zoom staat. Ik realiseerde me dat die er al was toen Napoleon nog de dienst uitmaakte in onze contreien, en dat generaties voorouders hem hadden gezien. Maar het gedicht zelf heb ik niet bewaard. Later, veel later werd me gevraagd of ik bij de boom in kwestie een gedicht wilde schrijven. Dat deed ik, dat moge duidelijk zijn, alleen om sentimentele redenen al met genoegen. Het heet Dikke boom (zoals de plataan in de volksmond heet), en staat uitgefreesd in een roestvrijstalen hek. Het allereerste gedicht dat van me verscheen was, zonder hoofdletters want nog ferm onder de invloed van Lucebert, achter licht dat gepubliceerd werd in Cordaat, de schoolkrant van het Rooms-Katholiek Gymnasium Juvenaat Heilig Hart waar ik bijzonder graag heen ging.

 

En u bent blijven schrijven….

Ja. Je wordt geen dichter, dat bén je. Laatst vroeg een mevrouw, die om een handtekening kwam in een zojuist door haar aangeschafte bundel ‘Waarom schrijft u gedichten?’. Het zal wel onzekerheid geweest zijn, en waarschijnlijk wist ze niet goed wat anders te zeggen maar ik moest moeite doen om niet in de lach te schieten. Zou zo iemand ook aan een acteur vragen waarom hij staat te doen of hij iemand anders is, of aan een drummer waarom hij allemaal zo op die trommels zit te slaan?

 

Vindt u zelf dat er constanten in uw werk zitten?

Geschiedenis is er zeker een. Ik ben steeds op zoek naar bijzondere invalshoeken. Waardoor je ergens een andere, verrassende kijk op krijgt. Zo schreef ik Première niet zozeer bij de eerste uitvoering van Salome van Richard Strauss als wel bij de mensen die daar in mei 1906 in Wenen bij aanwezig waren. Niet alleen Gustav Mahler, maar ook Giacomo Puccini en….een jonge Adolf Hitler. Die waren daar dus écht! Als ik dergelijke informatie onder ogen krijg begin ik al te noteren. Of Bach gaat een pint pakken. We hebben allemaal een haast sacraal beeld van deze componist, en hebben bijna het idee dat hij van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat zat te arrangeren, componeren en spelen. Doorlopend onvergetelijke melodieën zat te bedenken. Nou heeft hij er ook heel veel nagelaten, maar ik probeer me voor te stellen hoe zo’n man zich gedroeg wanneer het eens niet lekker liep. Wil benadrukken dat er aan het moment van inspiratie saaie, of ‘gewone’ ogenblikken vooraf zijn gegaan.Op de een of andere manier heb ik ook iets met vogels. Voorts zit er beslist ook een religieus aspect aan mijn werk, zonder dat dit al te concreet wordt. Ik kom bijzonder graag in de Sint-Joriskerk bij ons om de hoek, ook buiten de eucharistievieringen om. Eigenlijk kom ik er het liefst als er niemand is, als er alleen kaarsen branden en er een streepje zonlicht door het glas-in-lood valt. Telkens weer inspirerende ogenblikken.

 

We mogen nog meer poëzie van u verwachten?

Als het aan mij ligt wel. Na lang schaven ben ik sinds een poosje klaar met de reeks Lambertus van Sint-Omaars beschrijft de wereld. In het begin van de 12de eeuw stelde deze vroege naamgenoot van me het Liber Floridus samen, de allereerste encyclopedie ooit. Rond 1150 werden twee kopieën afgeschreven, waarvan de ene zich in Wolfenbüttel en de ander zich in Parijs bevindt. Het origineel bevindt zich in Gent, ik mocht het er bestuderen. Ik ben sinds ik met inplakplaatjes die je bij Blue Band kreeg zelf mijn eerste encyclopedie Ik weet het vervolledigde altijd verzot geweest op naslagwerken, en vond het fascinerend dat de auteur van de oudste encyclopedie ter wereld dezelfde doopnaam droeg als ik veel later kreeg. Reden genoeg om te proberen me voor te stellen hoe hij indertijd te werk is gegaan, te pogen de sfeer van zijn tijdsgewricht te pakken te krijgen. Ik vond het een leuk idee om Lambertus van Sint-Omaars beschrijft de wereld niet op papier te publiceren, maar het licht te laten zien op mijn website. Ik heb nog van alles in portefeuille, en schrap en schrijf voortdurend. Niet dat de wereld wakker ligt van poëzie op komst, en al helemaal niet van die van uw dienaar maar ik koester toch de illusie dat er een paar mensen zijn die het waarderen wat ik doe. Ik vind het belangrijker mijn energie te spenderen aan, laat ik een hoogdravende term gebruiken, Schoonheid dan aan literair gekissebis, of politiek. Er is een Arabisch spreekwoord dat ik sterk vind: “Wie met modder gooit, verliest grond”. En zo is het maar net. Vooruit, genoeg gebabbeld. Wat mag ik jullie nog inschenken?

 

 

© 2007, Het Ruisend Gewas