OVER DE ONAANGEPASTE TIJDEN VAN BERT BEVERS

 

Bert Bevers behoort zonder meer tot de betere dichters in de lage landen bij de zee. Hij is echter niet alleen een ‘goede’dichter, maar ook een bezige bij die zijn meel haalt uit een grote diversiteit van bloemen. De honing die hij uit bloemvocht bereidt, is van goede kwaliteit. Ik denk niet alleen aan zijn gedichtenbundels zoals De Nadering, Van Oude Oevers, Afglans, In De Buurt Van De Wereld, maar ook aan de bloemlezingen die hij samenstelde. Bovendien is Bevers ook beeldend kunstenaar en uitgever.

 

Vloeit zijn taal als honing? Niet altijd, hij wil veeleer communiceren, hij wil dat de lezer mee dicht, mee denkt over wat hij zegt, hoe hij (zich) voelt. De dichter Bert Bevers acht poésie pure niet prioritair, hij observeert de wereld, de mensen en de dingen en zijn waarnemingen bedt hij zorgvuldig in. Zijn poëzie ligt ingebed in een (aan)sprekende vorm.

 

Ik sta bouche-bée van de elegante manier waarop de dichter een afgemat vosje tot leven schrijft. Hoe hij de kant van het vosje kiest en de jagers lik op stuk geeft. Hoe hij het vossenwijfje en haar jongen in veiligheid schrijft en hoe hij de ‘afgematte vos’ laat schuilen ‘in dicht kreupelhout’.

 

In avondschemer / houdt het verre meutejanken hem voorlopig in / dicht kreupelhout.

 

Ook het zwijntje draagt de dichter een warm hart toe:

 

Scharrel / rustig voort, zachtmoedig zwijn. Ruik / fijn verder naar vers fruit en regen.

 

Met het grootste gemak - bijna schreef ik: zonder gêne, zonder tussenstap - gaat de dichter over van de dieren op de ‘asverstrooiing’ van zijn vader. Een van de beste gedichten uit de bundel. Hier denk ik aan enkele gedichten uit Afglans, waar Bevers liet zien dat de glans die van de mensen afstraalt niet altijd even helder is, vlekkeloos, eerlijk, integer. Hier in Asverstrooiing neemt het licht de bovenhand op het duister. De dichter straalt menselijkheid af, evoceert menselijkheid, met een superieur gevoel voor humor, of veeleer zelfspot. Dat is volgens mij de sleutel tot, noem het ook het keerpunt in de poëzie van Bert Bevers: hij verlaat het pad van het ‘latente pessimisme’ en gaat op weg naar het ‘berekend optimisme’.

 

Asverstrooiing

 

Hoe van mij als grote broer

verwacht werd dat ik van ons pa

de as verstrooien zou. Ik weet

ons daar nog samen. Alleen.

 

Hij was nog meer dan ik van hem

verwachtte en liet zich door een

ferme ruk van oostenwind verspreiden.

 

Over mijn broek.

Over mijn schoenen.

Over mijn zin.

 

En van ons weg.  

 

Ook in de gedichten die de dichter aanduidt met Bezoek, hoor ik, ondanks hij zijn oude moeder bezoekt en zij nare herinneringen ophaalt aan de oorlog en de dood van vader, gevoelens van ‘dicht geluk’.

In dit gedicht is ook de gespletenheid, de dualiteit, op het randje schizofrene van de dichter meesterlijk in beeld gebracht. Hij verliest zich in ‘eindigheid’, maar wint aan ‘eeuwigheid’: onvermoed gaat alles door, hij verwart ‘soms spijkerharde twijfel’ met ‘een zinnige boodschap’, hij plaatst een ‘vraagteken’ en kort daarop een ‘punt’.

Wat mij hier ook opvalt, is de sterke zegkracht van de dichter, hij balanceert tussen lyriek en parlando. Hij lijkt de juiste synthese te hebben gevonden tussen ‘het nieuwe geluid’ van de Tachtigers, ‘het labo’ van de experimentelen en de taal van de neoromantici die zich uit zuiver dichterlijke overwegingen loswrikken van het eng ‘nieuw-realisme’.

 

Bert Bevers heeft nog niet de erkenning gekregen die hij verdient. Dat hij publiceert in vele bloemlezingen en in literaire tijdschriften en e-magazines in binnen- en buitenland, is niet de erkenning waarover ik het hier heb en die volgens velen ook de enige valabele is, met name de waardering van ‘het establishment’, van de grote uitgeverijen, de ‘nationale’ critici, de ‘gearriveerde’ collega’s.

 

In het gedicht Campo Santo etaleert hij weer zijn tweesporigheid in het uitwerken van het thema: enerzijds zijn wrevel, zijn ongenoegen en anderzijds zijn scherpe humor. Humor die hij gebruikt als relativering, als schild, bang ook voor overdrijving waardoor de boodschap verloren zou kunnen gaan. Hij spreekt een taal die het midden houdt tussen boeken- en omgangstaal. Toch gaat niets verloren van de bangelijke boodschap waarop hij de lezer attent maakt. Alles is eindigend  (Schaduw valt er opzij/alsof ze sneuvelt.) en alles is eeuwig (Stilte komt hier zelden/tot bedaren).

 

Campo Santo

 

Een ieder die hier ligt is voortaan vrij

van hielgelik of van genadebrood. Gewijd

 

spiegelt dit veld zich in verstening: als

een wingewest is het schatplichtig

 

aan de dood. Schaduw valt er opzij

alsof ze sneuvelt. Stilte komt hier zelden

 

tot bedaren       

 

Even schrik ik op van een sonnet dat een Doelman in vlucht verheerlijkt. Bovendien doet het mij denken aan die koele registratie waar vooral de nieuw-realisten een patent op hadden. Maar misschien vraagt het onderwerp en de status van het personage om die aanpak: oude doelman, zijn bier, in dit café, ploeggenoten, eeuwenoude bal, de houten palen, ongelofelijke knal, het publiek, de zege, woorden die alhoewel mooi verpakt geen poëzie uitademen. Tenzij ook hier weer Bert Bevers zijn gevecht voortzet met de dichter die spreekt en de dichter die dicht. Opgelet, hij doet het meer dan behoorlijk in beide personages. Het is een kwestie van smaak en kleur.

 

Gedichten zoals Jacht, Koorts, Onder de wind, Op rust en Tilt pakken mij, niet alleen om de inhoud, maar vooral om de vorm, de gelaagdheid, de zorgvuldige woordkeuze, de associatieve kracht.

De meeste van zijn gedichten isoleren zich uit de sfeer van het proza door af en toe een stilstand en een zweefmoment in te bouwen. Een treffend voorbeeld hiervoor is het gedicht Onze vader:

 

Op het beeldscherm plots

via de computer van mijn zusje

onze vader als een voorstudie

 

van zichzelf. Hij vermomt zich

amper op een tandem, voor

een meisje dat verdween.

 

Hij lacht, in tijden die wij

angstig moeten vinden

van de boeken.  Hij lacht.

 

Van ganser harte. Hij kijkt

door heel de wereld heen, en ik,

ik werd van hem een verte.

 

Ik zie hem zo weer

 

staan.

 

Onaangepaste tijden heeft niet één thema maar verschillende onderwerpen: ontmoetingen (met mensen en dieren), vadergedichten, moedergedichten, bespiegelingen bij schilderijen, films, beelden, muziek, bezoeken aan steden, reizen, geschiedenis, natuurgedichten…. Hierdoor lijkt de bundel een caleidoscoop, een voorlopig bilan (van het leven), een fotoalbum in woorden, een pêle-mêle, met als overkoepelende boodschap: ben ik aangepast aan de tijd? Heb ik mij iedere keer aangepast aan de nieuwe tijd? Of zijn het de tijden zelf die onaangepast zichzelf opvolgen en geen rekening houden met de graad van flexibiliteit van de mens?

 

Onaangepaste tijden is een sterke bundel. De tekeningen van Ron Scherpenisse zijn juweeltjes van suggestieve kracht, soberheid, uitgedunde toets, omzichtig als de hand van de meester die met schroom bijdraagt tot de bespiegelende poëzie van de dichter.

Een aanrader!

 

 

Thierry Deleu in Stroom, 6de jaargang, nummer 23 Antwerpen, december 2006