BERT BEVERS: ONAANGEPASTE TIJDEN
Bert Bevers bundelt in zijn Onaangepaste Tijden poëzie naar aanleiding van, met het oog op, ‘voor’, ‘bij’, ’aan’ . Hij betoont zich een chroniqueur, verslaggever, getuige. Zijn verzen zijn doorgaans episch met een alwetende verteller (als je die term in poëzie mag gebruiken), hier en daar duikt een ik op, maar van een binnenwereld is ook dan nauwelijks sprake. Hij is wel betrokken bij wat hij oproept, maar het is betrokkenheid op afstand, die van een journalist. Als er al van emotie sprake is, is die afgekoeld.
Zijn vers is vaak een terugblik op een voor hem belangrijke gebeurtenis, een ontmoeting, herinnering, een plaats. Hier en daar breekt een licht moralisme door, bewaarzucht ook maar zijn conservatisme is relativerend. Grote woorden zijn uitzondering.
Grote geschiedenis en ‘petite histoire’ gaan hand in hand, politieke en geloofszaken evenzo. De dichter registreert eerder dan dat hij stelling neemt. Je kunt hem weliswaar op een bepaalde manier een geëngageerd dichter noemen, maar hij houdt zichzelf doorgaans buiten het vers. Bijna nergens een lyrische ontboezeming, wél: afstand, bijna objectieve weergave, niet zonder ironie. Hij brengt een tijd, een gebeurtenis, een persoon (weer) in beeld, zet topoi uit, jaartallen, een seizoen, details, een anekdote soms.
Zijn verzen zijn doorgaans toegankelijk, hier en daar zelfs neigt zijn onopgesmukte stijl naar proza. Bevers beheerst het hele scala van versvormen, hoewel hij een voorkeur aan de dag legt voor verzen met een duidelijke strofebouw tot en met het sonnet. Veel van zijn verzen zijn ritmisch, zelfs metrisch met een voorkeur voor de jambe. Ter wille daarvan vind je wel eens een stoplap. Opvallend is het gebruik van het oxymoron en de paradox.
Zijn verzen klinken. Vooral de veelgebruikte alliteraties en assonanties dragen daartoe bij. Vol eindrijm is zelden aanwezig, zelfs niet in de weinige sonnetten.
Hij wil ontkomen aan ‘spruitjeslucht’ zoals hij zelf eens té persoonlijke verzen betitelde; toch is de indruk dat hij bij veel zaken betrokken is, bij mensen zeker, dat hij van het leven houdt maar dan in alle bescheidenheid. Zonder ophef verhaalt hij. Toch houdt hij van woordspelingen, van het herijken van woorden, hun betekenissen, van gezegdes, ook van het spel der enjambementen. Zijn taal doet soms Zuid-Nederlands aan, wat het gedicht opwarmt.
Wat ook opvalt, is het sprekend opvoeren van personages, interieure monologen, citaten soms, wat je niet zo meteen verwacht in poëzie. Het is alsof de dichter zijn vers meer anthenticiteit wil geven: kijk! hoor! zo was het, zo zal het altijd blijven! Want dat ligt toch ten grondslag aan deze bundeling: het beklijven van momenten die de dichter, die ons, die de wereld bij moeten blijven. Het is een dichten tegen het vergeten in.
Op rust
Stappend uit de plattegrond ziet hij
de ruige snede van het leven pas
op de plaats van stilstand razend inzicht
zich ontvouwt. Zie hem aankuieren,
als een man die na lang geoefend te
hebben eindelijk aan het werk mag.
Hij vraagt zich af: is Niets blijft
hetzelfde als Alles gaat weg?
Nee, dat weet Bevers als geen ander: Niets blijft, alles herhaalt zich. In zijn gedichten.
Victor Vroomkoning, Nijmegen, 2006